Once upon a time there was a lady with a smile

“Ik bleef heen gaan met een lach, niet om te schreeuwen, maar om iedereen te begroeten. Maar ik was alles al kwijt omdat een zekere pyramide niet meer haalbaar was. Ik was alleen en koos voor veiligheid en vluchten. Ik ben jullie dankbaar. Ik wil het noodlot niet ontmoeten. Zwijgen is inmiddels goud waard.”

Image

Alles is en was liefde..

Posted in Uncategorized | Leave a comment

Nachtegaal

“In den beginne klonken zij de vazen. Pas na drie uur tanken geraakten zij in de gemoedstoestand der dwazen. Het schorem werd verwijderd door de bazen. Al snel vlogen de klompen door de glazen.” Aldus Miranda Nijboer

photo-2013-03-08-01-14-10-430

Het zonnetje scheen en de lucht was blauw. Vanachter het raam loerde ik naar de boze buitenwereld. Reeds was de sneeuw verdwenen maar op de sloten lag nog een laag ijs. Het enige wat ik nog gedaan had, was anderhalf uur bommetjes oefenen in bad. Mijn moeder zei nog zo: “Doe eens niet, de badkamer wordt nat.” Eigenlijk ben ik altijd al de clown van mijn eigen bestaan geweest. De keuze is reuze, maar kiezen kan ik niet.

Winteravond
“Stipt 22.00 uur sta ik voor je deur. Je doet de deur open, anders zwaait er wat!” Strenge deadlines brengen mij in beweging. Dikwijls ambieer ik het ijsberen, ware het niet dat ik om de haverklap afgeleid raak. Wilde ik op tijd komen om de knul de stuipen der stiptheid op het lijf te jagen, moest ik nu echt opschieten! Opgejaagd door mijn eigen toffe gedrag trok ik de kriebelmuts van de kapstok. Om mijn nek drapeerde ik mijn sjaal en in mijn oren verstopte ik de piepkleine oorboxjes om mijn pas te versoepelen met Lyrical Hiphop.

Het was donker buiten. De straten waren bedekt met een deken van verse sneeuw. Het ganse land deed haar beklag over de sneeuwval en de boze tongen van het Knmi schreeuwden code oranje. Het kon me aan mijn kont roesten. Het zijn de grootste huilebakken die in de winter met hun zuurverdiende centen op wintersport gaan. Want och, dat was zo leuk voor de kinderen! Omdat zij altijd goed voorbereid waren, pronkte de skipas in september al op hun borst.

Ik vervolgde mijn route via het donkere parkje. Het parkje waar ‘s zomers kinderen van alle windstreken samen voetballen. De basket hing onschuldig aan zijn bord. Het zou niet lang meer duren of grote negers en lange blanke mannen zouden aan de ring hangen. Een genot voor het oog, zonder ervoor te moeten betalen. Zachtjes begon het weer te sneeuwen. In het holst van de donkere winteravond danste ik naar mijn eindbestemming. Als een vogeltje zo vrij sprong ik op een bankje, mijn stiekeme theatervoorstelling vol dans, zang en drama.

Plots hield ik mijn danspas. Ik vroeg me af of ik wel echt de enige zou zijn in het park. Stekeblind van de nacht sloeg ik de omgeving gade. Het zou me gebeuren, een bibberende zwerver stikte in zijn eigen hoongelach. De kust leek veilig. Ik verzuchte het leven en keek omhoog. Onverhoeds wist een dikke sneeuwvlok zijn weg naar mijn linker kijker te vinden. Ik knipperde en wreef in mijn ogen. Nog voor ik het wist verloor ik mijn evenwicht en knalde op de grond. “Code rood, sukkels!” brulde ik.

Deur
Met mijn koude vinger drukte ik deurbel 261 in. Mijn vingers waren stijf van de kou. Hopelijk hoorde hij na een keer of 69 mijn dringende oproep tot het openen van zijn portier. Ik wachtte ongeduldig. Het mocht niet baten en gejaagd sloop ik om het pand. Op een aantal bordjes stonden geboden. Ik zou mij op privéterrein bevinden en dat mag niet volgens de hoeders van de wet. Lekker belangrijk, dacht ik. Naast de schutting stond een vermoedelijk gestolen fiets. Dus hij was er wel!

De takken trokken aan mijn haren. Mijn muts hield ze niet allemaal bij elkaar en voor ik het wist had ik ook hier geen bescherming meer aan. “Shit,” lispelde ik. Het hoofddeksel trok ik uit de bosjes en het vond plaats rust in mijn handtas. Ik klom over de verrotte schutting. Het hekwerk bleek in staat mijn zwaargewicht te houden. Ik was trots en glimlachte. Het niet hebben van een dikke kont scheelde weer eens een dijenkletser!

In een hoekje op het privéterrein stond een trap. Op mijn tenen beklom ik het stalen toestel. Tot mijn grote afgrijzen bleek de deur op slot. “Kut!” jammerde ik wat harder. Mijn handen vouwde ik om mijn gezicht om het gluren te bevorderen. Nog voor ik het wist verscheen het opperwezen in zicht. Hij schrok van mij en draafde om de deur te openen: “Hé joh! Je mag hier niet via die trap komen. Je bent aan het inbreken. Hoe heb je in godsnaam deze trap gevonden?” Zijn vraag beschouwde ik als een retorische.

De instelling
“What the fuck!” lachte mijn gezel om mijn ludieke kinderspel. Met een enkele vliegreis plofte mijn tas op de bank. Mijn jas vond haar plek op de reling van de stoel en mijn schoenen schopte ik uit in een hoekje van de zwijnenstal. “Loop maar even mee,” verzocht hij. Rustig liepen we naar beneden. Beneden was de kamer van de begeleiding. Zij moesten het schorem rustig houden en straffen waar nodig. Waar nodig geacht scheidden zij het kaf van het koren. In het keukentje stonden glazen en onder in een kastje een fles Carvan Cevitan.

“Hier,” smoesde mijn bondgenoot “stop maar in je tas.” Als altijd gehoorzaamde ik. Op zijn glas stonden mooi witte bloemetjes gedrukt. Het mijne was voorzien van kekke streepjes. Ik haat horizontale streepjes. Visueel rukt het zijn geheel uit zijn band. Streepjes zijn zeg maar écht planking.

Fashion-victims wisten in de prille lente steevast het straatbeeld van het Zwolse te vergallen. Bij de eerste zonnestralen kwamen de bolle kerst konten van haar bureaustoel. Omdat het zulk prachtig weer was, trokken zij de strepen van het vorige jaar weer uit de kledingkast. Van voorjaars shoppen was nog geen sprake geweest en dat moest er maar eens van komen! Warme Uggs, want fris was het nog wel en de teennagels ongelakt. Een verwassen zwarte legging omhulde de uitgezakte stalpoten. Daarboven de strepen uit de zomer van 1990. Juist die dagen genoot ik volop als ik mijn weg naar het terras weer had gevonden. Een visueel feest der zotten!

“En nu rennen! We mogen niet betrapt worden!” Nog voor ik het wist trok hij een sprintje en ik volgde trouw. Ik schrok van deze onverwachtse wending en fluisterde boosaardige woorden. “Ben je niet goed bij je hoofd?” vroeg ik toen we veilig en wel in zijn kamer waren aangekomen. Schaapachtig begon hij te lachen. “Ik mag aannemen,” dreigde ik “dat deze glazen én de ranja morgen weer in de kast staan!” Schaapachtig begon hij te lachen om mijn woede-aanval. “Ja, ja. Filmpje kijken?”

Quote van de dag
Vogelgriep: De dodo had er nu echt de pest in. Het dier bleek getroffen door de vinkentering.

Posted in Uncategorized | Tagged , , , , , , , , , | Leave a comment

Piramides

Schippershut in Hilversum

De deurbel maakte kabaal. Als iemand voor de deur stond ging het door merg en been en werden niet alleen de naaste buren wakker, neen, de hele buurt. Echte vrienden wisten me altijd te bereiken. Waren het geen sneeuwballen, dan waren het wel aanstekers, bakstenen of rozenbottels die mijn ramen wisten te bereiken. Ik leerde hem gooien en lachte vanachter het raam. Het was een uur of vier toen ik verrast werd door onverwachts bezoek. Pardoes stond hij op het balkon. Hij moest kloppen, want de bel deed het niet.


Huisgenoten
Ik had mijn schip al gevonden, ik moest alleen nog leren varen. Steevast maakten de matrozen elke maandagochtend ruzie. Ze hadden geen zin in een week varen. Omdat ik dit wist groette ik hen elke morgen en voorzag ik hen van een dampende mok koffie, een glimlach en een fijn deuntje. Ik koos de deuntjes die de matrozen zelf het mooist vonden. Wat kon mij die klote herrie schelen! Bij werkweigering trok ik de stoute schoenen aan. Onverwachts en lomphard verraste ik die hufters met een relaxt deuntje van Frans Bauer. Pas als de dag erop zat smeekten de mannen: “Morgen geen Frans, oké?” Ik vond het prima. Ook Dries Roelvink werd onverwachts zanger.

“Och, daar heb je mejuffrouw Nijboer weer met haar verhaaltjes.” Het waren de boze tongen op de wandelgangen die zicht betrapt voelde door de facepalm tussen de regels door. Wilde ze soms haar gelijk halen? Het behalen van je eigen gelijk is niet dankbaar. Het horen van een mooi compliment is meer waardevol. “Gij zult stoppen met verhalen schrijven en een technisch vak kiezen,” zei een boosaardige man op een dag. Een goedbedoeld advies, ware het niet dat hij de man was die de spijker met een mokerslag flink miste. Nog niet in de buurt van het kopje. Hij had de boot gemist, het kleine meisje was al groot geworden. Ze moest alleen nog leren varen, maar wist geen koers te behouden. De keuze was reuze!

Het was donker buiten. Een soort stilte voor de emotionele storm. Slechts één iemand bleef nog op visite komen, hoe vaak ik ook niet op kwam dagen. Hij vergaf, luisterde en huilde daarna mee. Hij begreep me altijd. Enkele mensen waren steevast tegenn op ons als vriendschappelijk duo. Want zeg nu zelf, zijn we nu helemaal betoeterd?!

Piramidespel
Ik schrok op uit mijn gedachten toen er op het raam geklopt werd. Ik schrok, want ik woonde één hoog. Ik schrok, want ik verwachtte geen bezoek. Het was een soort wtf-momentje, waarvan er nog velen zouden volgen. “Mongool!” tierde ik “Ben je via de brievenbussen geklommen?” Mijn maatje verklapte dat hij dit keer via het dak van zijn auto was gegaan. Dat ging veel vlotter. En die deuken? Tsja.

Het was herfst. Buiten regende het en het hele weekend had ik versleten met muziek luisteren en kopje thee drinken. De vaag rode bank, roze van het zonlicht, was keurig opgemaakt. Ik vond het heerlijk om erop te gaan zitten, maar aan mijn spelletjestafel kon ik fijner lezen. Daar stonden de kaarsjes, lagen de dobbelstenen en een stuk of zes incomplete speelkaarten onder het kaarslicht van de kandelaar. “Zullen we een potje kaarten? Pesten, of zo!” stelde ik voor.

We sprongen beiden van het balkon en knalden met een flinke klap op het dak van de Mazda. Als je wilde kaarten, moest je zorgen dat je kaarten had. Het was een beter idee om een nieuw pakje kaarten te scoren, dan uit te zoeken welke wél compleet was. Zelfs de Albert Heyn kon ons niet voorzien. We waren verslagen door het leed dat zondagmiddag heet. Plots zag ik een mooie tekst op het raam. We keken naar binnen en zagen het. Speelkaarten! Lomp als altijd belden we aan en een tokkie op slippers opende de deuren voor ons. We mochten het pakje speelkaarten kopen!

Al na anderhalf uur keerden wij weder naar het fijne huisje. Het huisje waar eindelijk rust was. Ik begon de oudere kaarten uit te zoeken. Het spel wat ik wilde spelen heette Canasta. De facepalm was reeds geschied. We hadden één pakje kaarten, maar dat klote spel vroeg om twee! Suf begon mijn maatje kaartjes te stapelen. Toen de eerste bouwstenen voor zijn klote piramide stonden bekroop mij een onbehaaglijk gevoel voor jaloezie. Ik wilde óók een piramide maken, uiteraard mooier en groter dan zijn stabiele bouwwerk. Want ik moest eerlijk zijn; het zag er keurig uit. Hij bleek een geboren architect.

Pesten
“Miran.. Rot op!”
“Wat bedoel je? Ik doe niks?”
“Niet tegen de tafel duwen!”
“Het was een ongelukje, niks aan de hand!”
“Ja, maar ook niet steeds zuchten.”
“Ik zou niet durven,” loog ik.

We waren al aardig wat liters thee verder. Mijn piramide wist nog geen tweede laag op haar poten te houden, terwijl tegenover mij een prachtig bouwwerk stond. Een goede zucht zou het geheel inéén doen storten, ware het niet dat ik meteen de dader van dit vreselijke tafereel zou zijn. Volgens mij zou ik vanuit Japan nog schuldig zijn geweest aan het instortten van dat belachelijke meesterwerk.

“Weet je wat?” begon maatje “Ik haal even sigaretten. En zal ik voor ons een blikje drinken halen? Kunnen we het weekend afsluiten. Maar… Je mag niet mijn piramide omgooien. Als je dat doet, Miranda, pak ik de sigaretten, het drinken en zoek je het maar uit.” Ik probeerde nog uit te leggen dat ik het niet in mijn hoofd zou halen om dat ding om te gooien. Neen, zulks flauwe grappen en grollen waren niet aan mij besteed. Ik haatte het. Mijn lelijke piramide was krom en steeds als ik er naar keek vielen er kaarten om. Ik was het zat. Spuugzat!

De luttele minuten dat ik moest wachten op de terugkomst waren spannend. Ik wilde nog een laatste kop rooibos thee regelen, maar vroeg mij af of die klote kaarten zouden omvallen. Leg dat maar eens uit! Ik concentreerde mij op mijn ademhaling. Mijn stoel stond onder de tafel en mijn handen rustten erop. Zelfs mijn piramide hield het vol. Nog niet eerder die avond stonden de kaarten rustig te wankelen, zonder uit balans te raken. Het leek wel yoga voor Josti’s!

Mijn ongekende jaloezie. De uitlaat brulde onder het balkon en met een paar stoere knallen uitlaat hoorde ik de motor stoppen met ronken. Alles was zoals het was voor hij vertrok. Hopelijk zou de wind zijn toren doen instortten en ik liet hem binnen. Bijna zou hij mij omhelzen uit trots, ware het niet dat hij vroeg: “Heb je echt niks gedaan?” Ik kalmeerde de knul. Hij kon op mij rekenen. Het omgooien van zijn kaartenhuis zou pas écht kinderachtig zijn.

Ik keek toe hoe hij zich voorzichtig liet zakken op zijn stoel. Bijna zou hij de contouren van zijn krot onder kwijlen. Zelfgenoegzaam bestudeerde hij zijn eigen pittoreske gebouw. Maar.. Net niet helemaal was hij bij de les gebleven. Plots zag ik hoe zijn gammele Blackberry naast zijn toren stond. Dit was mijn kans en ik griste mijn telefoon van tafel om hem kapot te whatsappen. Nog voor de aardbeving desastreuze gevolgen had, had hij het apparaat al van tafel gegrist. Voorzichtig legde hij het op een doekje. Dan zou de tafel minder wiebelen.

Ik was mijn geduld al verloren. Voor mezelf vond ik dat de grap lang genoeg had geduurd. “Het is oneerlijk. Mijn kaarten zijn glad en krom en die van jou mat en glijden niet. Hoe kan ik dit dan ooit winnen?” Vals als hij een bitch was zei hij: “Gewoon oefenen. Op een dag maak je net zo een prachtige toren als ik!” Van binnen begon het te borrelen, ik stond langzaam op van mijn stoel. Dreigend hing mijn hand boven de tafel toen hij ondeugend onze sigaretten oppakte en ermee begon te dreigen. Tot… HIJ in lachen uitbarstte.

Tralalala!

Posted in Vrienden | Leave a comment

Reuzenalbatros

“Gij zult nimmer uw afkomst verloochenen.”

IMG_20121202_162351

Opa had altijd goede verhalen en was een strijder tot aan zijn laatste zucht. Mijn opa is mijn voorbeeld. Mijn opa schuilt in mij. Het is mijn opa die mij stiekem de mooiste verhalen van vroeger vertelde. Dank je, opa. Op een dag komt mijn droom uit en schrijf ik mijn eerste roman. Rust zacht, waar je ook bent.

“Kom eens mee?” fluisterde mijn opa. Ik keek op naar mijn held en vond het spannend. Hij was weliswaar ongeneeslijk ziek, maar ik bewonderde zijn kattenkwaad en onzin verhalen. Hij pakte mijn hand en nam me mee naar zijn kippenhok. Mijn hart bonsde omdat ik wist dat hij weer met een prachtig verhaal zou komen.

“Zie je dit?” vroeg hij retorisch. Ik keek naar het bierdopje in zijn hand. Ik was niet blind, dus natuurlijk zag ik dat dopje. Had ik geen respect voor hem gehad, zou ik hem hebben gevraagd of hij soms dacht dat ik een blinde vink was. “Ja, opa.” antwoordde ik plechtig en terstond zakte de circusartiest moeizaam door zijn knieën.

“Kijk, mooie meid” begon hij zijn verhaal “in dit hok lopen opa’s kippen. Maar de kippen lopen op de grond en kunnen niet echt vliegen. Als er een grote vogel overvliegt kunnen ze een drolletje op hun hoofd krijgen en worden ze vies.” Ik was een jaar of vijf, maar hield gespannen mijn adem in. Ik zag voor me hoe zijn geliefde kippen bedolven zouden worden onder de mest van een reuzenalbatros. Een vogel met een spanwijdte van ruimschoots drie meter zou alle kippen van mijn op met één keer wildpoepen kunnen vermoorden.

Het was warm buiten en mijn vader genoot een biertje uit opa’s koelkast. Hij moest lachen toen opa mij mee nam naar zijn kippenhok. Hij kende zijn vader natuurlijk als geen ander en wist dat hij weer eens met een raar verhaal zou komen. Zelfgenoegzaam, bijna verwaand, pakte hij zijn pakje Zware Van Nelle. In de schaduw van de parasol stak hij zijn shagje aan en wachtte rustig af.

“Maar,” lulde mijn opa “ik heb daar wel iets op bedacht!” Ik stond te trappelen in de schaduw achter de woonwagen. Nu zou het pas echt spannend gaan worden, want wat had mijn manke opa verzonnen voor die stinkvogels? In de verte hoorde ik mijn oma brullen, maar we negeerden dat. Oma kon wel eventjes de pot op. “In dit bierdopje gaat opa twee piepkleine gaatjes boren. Door die gaatjes komt een piepklein touwtje. Als de helmpjes klaar zijn, lieve meid, zet ik ze op de kippen. Dan zijn ze beschermd tegen alles wat er op hun kop kan vallen.”

Mijn opa was een echte strijder met de prachtigste verhalen. Hij werd geboren met kinderpolio, dus heeft hij zijn hele leven moeizaam gelopen. Het was een vreemde vogel en wist overal een oplossing voor. Toen hij op straat terecht kwam droeg hij All Stars. Zorgvuldig knipte hij het logo eraf, zodat zijn kromme voet in zijn schoen paste. Om te overleven ging hij werken bij het circus. Hij werd vuurspuwer en trok door het land, tot oma hem in het vizier had.

Ik begon te giechelen om het belachelijke verhaal van mijn opa. Ieder woord wat hij had verteld geloofde ik, naïef als ik toen al was. Samen met mijn oma struinde hij van Meppel naar Coevorden en weer terug. Mijn oma zegt nog steeds bij elke verjaardag tegen haar kleinkinderen: “Vroeger moesten we venten voor de kost.” Toen ze kinderen kregen legden ze hun schip aan in Meppel en werd opa brugwachter in de Oosterboer te Meppel.

“Opa?” vroeg ik nieuwsgierig. Ik wilde weten of mijn vader ook zulke streken had. “Had papa ook een huisdier?” Mijn opa begon te schaterlachen om vervolgens te hoesten, want hij was ziek van zijn strijden. Toen hij op adem was gekomen liepen we terug naar mijn vader. Hij vond dat ik dit aan mijn vader moest vragen. Dus voorzichtig stelde ik deze vraag opnieuw, maar nu aan mijn vader.

Op badslippers kwam mijn oma aangesjokt. Ze had geen bh aan -want het was zo warm buiten- wat ik altijd als een vreselijk aanblik ervaar. Aan mijn eeuwig vloekende opa had ze ongetwijfeld een bittere kluif. Zelf zegt ze nog altijd: “Met Gods zegen en gezondheid, zie ik oe volgende week.” Ik wil niet weten hoe paranoia mijn opa haar moest hebben gemaakt gedurende het voetbalseizoen. Het hele voetbalweekend riep opa Gods toorn op zich af.

Ik keek toe hoe mijn oma zetel nam naast mijn moeder. Papa en opa waren nog wat aan het bakkeleien over hun kattenkwaad en over hoe boos mijn oma wel niet was op de dag dat papa zijn eerste huisdier mee naar huis bracht. Ongeduldig wachtte ik af op het verhaal van mijn vaders eerste huisdier. Ik ergerde me kapot aan hun domme hoongelach, maar bleef rustig wachten.

“Roelof!” krijste mijn oma in alle hysterie “Hinneman heeft een bokje bij zich!” Ze was witheet van woede. Opa strompelde naar het kersverse huisdier van mijn vader. Naast het schip stond pa. In zijn hand ruste een touw met aan het einde een klein mekkerend bokje. Alsof opa het wat interesseerde dat pa een bokje als huisdier had genomen. Maar papa had het moeten overleggen, dus moest opa hem terecht wijzen op zijn respectloze actie en ging het bokje linearecta terug naar zijn rechtmatige eigenaar.

Posted in Retro | Tagged , , , , , , , , , , , | Leave a comment

Jemen

Miranda Nijboer: “Life is a journey and you will never know what roallercoaster you might get in. Into the wild, chasing my dream. I have chosen my own tricky roallercoaster! So I’m leaving my bed cleaning my room. Goodmooooooorning 2013, I finally found my personal mission. BREAKFAST PLEASE!”

Categorie: omg, wtf, djeeeeez, fu, omfg, roflol.
Benodigdheden: pen, papier, pc, zintuigen.
Ter ontspanning: Barclay, Marlboro Medium, Wijndragerstoren, Prosecco, Baco, bier en cola, een auto met chauffeur.

Waarschuwing: Dit is een verzonnen verhaal. Ik ben niet verliefd, maar mijn aller beste vriendinnetje gaat trouwen. Dat maakt me zo gelukkig dat ik weer zin heb in schrijven en verhalen verzinnen. Lieve Laura, ik kijk er naar uit. Dit verhaal schrijf ik voor jou (en mijn Shetland-mensje). Overal waar ik ben stel ik vragen over cultuurverschillen en rituelen. Vaak moeten ze lachen. Maakt me niks uit, want ik ben zo!

Zwolle in 1600

Zwolle in 1600

Ik had zetel genomen in mijn stamkroeg en de stoel naast mij was vrij. Ik zoek een papa-figuur, bedacht ik me ineens, en ik staarde naar de twee hobbits tegenover mij. Wat een ellende! Als ik het voor het kiezen had, stuurde ik ze naar een piepklein trainingskampje in Jemen. Een gedisciplineerd, ethische verantwoord strafkamp voor houding en gedrag.

Het kroegje waarin ik mij bevond is vreselijk mooi en draagt prachtige verhalen met zich mee. Hanzestad verhalen met haar ridders en een missie: Wij gaan Zwolle verdedigen. Ik zat met een pen in mijn hand en las De Stentor, mijn lievelingskrant, maar werd voortdurend gestoord door het gekibbel en geouwehoer.

“Houd jullie kop!” brulde ik. Twee paar oogjes keken geschrokken mijn kant op. “Ik zit hier de krant te lezen. Door jullie geëtter schuift de tafel van haar plek. En erger…” Ik laste een pauze in, zodat ze naar me bleven kijken en hoopte angst in hun ondeugende kraaloogjes te bespeuren. In slowmotion schoof ik mijn stoel naar achter. Ik zette mijn handen op de tafel en ging langzaam staan. Eindelijk zag ik een beetje angst en ik moest moeite doen om niet te gaan lachen. “Jullie gedragen je als varkens!” En nu moest ik lachen. Zij ook, maar net iets minder hard dan ik. Het zijn net kinderen, bedacht ik mij.

“Drink je drinken op,” beval ik de hobbits. Van harte hoopte ik dat de glazen overeind zouden blijven. Voorzichtig begonnen ze weer met etterbakken, maar nu met wat minder kabaal. Keurig. Ik heb een missie en mijn prooien gevonden. Ik ben alleen ‘nogal ongeduldig’. Maar dit keer laat ik me niet de laan uit sturen.

Voor mij lag mijn telefoon en ik bleef wachten tot hij zou gaan zoemen, maar dat deed hij niet. Ik werd ongeduldig en vroeg mij af of ik misschien niet leuk genoeg was voor een Whatsappje. Ik vroeg me af wat mijn droomprinsje uitspookte en of hij zich bewoog binnen de Tien Geboden. Van binnen hoopte ik dat hij met zijn vrienden was gaan stappen, peuken rookte, veel zoop, alleen naar vrouwen keek (en ze niet aanraakte) en dat hij de tijd was vergeten. De treinen reden inmiddels niet meer en ik begon mij zorgen te maken.

“Ik ben verliefd op je,” stuurde ik brutaal. Ik scheurde de hartverscheurende rouwadvertenties met odes aan overleden geliefden uit de bundel. Karma is een kutwijf en soms erg onrechtvaardig. Van de krant vouwde ik een hoedje. In één teug zoop ik mijn rosé op, zoals Gooische kakkers dat bij de golfclub doen (als de gordijntjes gesloten zijn). Uit mijn tas haalde ik mijn leesbril en zag hoe Bokito en King Kong argwanend mijn bewegingen bestudeerden.

“Zo,” knipoogte ik naar de knulletjes “Moeder Mier krijgt een punthoofd van jullie. En weet je? Moeder Mier is niet de enige.” Ik zag hoe ze schuldbewust begonnen te ginnegappen. Het hoedje van papier zette ik op mijn hoofd. Op het puntje van mijn neus rustte een leesbril. Ik deed alsof ik de advertenties ging lezen, maar pakte de aansteker de krantenpagina in de fik te steken en legde het in de asbak tot alles was verbrand. Onder mij brulde de kastelein van mijn stamcafé; “NIJBOER! GEDRAAG JE!”

Ik stond op om over de reling te leunen. Het was best druk in de hut en je mag geen fikkie stoken in een monumentaal pand. Alsof ik dat niet wist, sukkel. Ik knipoogte en ging weer zitten. De koters bleven wachten op wat mijn volgende actie was. In werkelijkheid deed ik hen na en kopiëerde hun gedrag. Plots schrok ik op. Mijn het hart in mijn keel hoorde ik een berichtje binnen komen. Ik sloeg een kruisje en met bevende zweethandjes griste ik de Samsung Galaxy S2 onder hun neus vandaan.

Het binnengekomen bericht was van de meneer op wie ik stiekempjes zat te wachten. De hobbits staarden elkaar aan en Bokito haalde quasinonchalant zijn schouders op. King Kong lachte zijn gouden tand bloot. “Ik word horendol van jullie” siste ik dreigend. Het rosé glas schoof ik onder mijn mond, ik hield mijn hoofd uit en besloot vanuit mijn mondhoeken in het glas te zeveren. Uiteraard bleef ik gedurende het toneelstukje scheel kijken. Dit zijn mijn vrienden, dit zijn mijn Josti’s, dit is míjn Sos.

“Meen je dat echt?” schreef de jongen aan de andere kant van de lijn. De deur viel zachtjes in het slot en ik stak mijn sigaret aan. Het was ijzig koud buiten, maar de voorjaarsvakantie stond al voor de deur. Mijn wipneus begon koud te worden en heel even dacht ik; je zal met een Inuit getrouwd zijn. Vermoedelijk heeft een iglo geen afzuigkap en rookt een Inuit ook buiten. Nu de Polen smelten drijven de ijsberen langzaam richting Rusland.

De Nederlands Siberische wind sneed langs mijn oren. Bijna raakte ik uit balans toen de deur van mijn stamkroeg langzaam open ging. Ik wist me staande te houden en drie vrienden uit de kroeg strompelden naar buiten: “Rook je altijd alleen?” De retorische vraag negeerde ik en bedankte de eigenaar voor het meenemen van mijn jas. “Zeg,” begon ik mijn betoog “straks heeft Al Gore gelijk, want morgen is het Valentijnsdag. Vreemd genoeg is het ontzettend koud. Een buurman van mij zei tien jaar geleden dat de Maya’s bedoelden dat de wereld niet zou ontploffen. Hij vertelde dat ze op zou houden met bestaan zoals ze bestaat. Ze hadden alleen geen tijd meer om hun muurtekeningen af te maken, dus dachten wij dat we dood gingen in december vorig jaar. Is 2013 de vooravond van een revolutie?”

Mijn hart bonsde in mijn keel. Wat ik stuurde klopte, maar het was nogal brutaal. Ik staarde naar mijn schoenen. Ik haat voeten en vindt ze vies, daarom loop ik op mijn tenen als ik in een subtropisch zwembad ben.

Toen ik een klein meisje was zag ik iets wat ik liever niet had gezien. Ik baadde in het zwembad en had nooit -zeg maar- échte vriendinnetjes. Op de duikplank stond een boer van het platteland. Ik zag hoe hij aanstalten maakte om van de duikplank te springen. Nog voor hij in het diepe dook haalde hij zijn neus op en maakte een smerig geluid. Vlak daarna tufte hij in het water en sprong…….

“Mamaaaaaa! Ik wil verhuizen naar de stad!”

Mijn studie journalistiek heb ik nooit afgemaakt. Dit verhaal wordt mede mogelijk gemaakt door mijn eerste jeugdherinnering. Er kwam een meisje in mijn klas dat voortdurend schopte en sloeg. Ik vond het vreselijk om te zien, want ik realiseerde mij dat zij waarschijnlijk al teveel leed had gezien. Ik hoop dat het goed is gekomen met haar, want ze zat maar een paar weekjes bij mij in de klas. Heel soms denk ik nog aan haar. Ze was een getraumatiseerd meisje.

Literatuurtip: Weg uit Irak. Een spannend maar vooral moedig verhaal. Misschien moest Sarkozy dit eens lezen, vóór hij wetten aangaande ‘zijn vreemdelingenbeleid’ ging maken. Dat zijn ook mensen met gevoel, maar vooral heel erg trots. Pas als ze bij hun gezin zijn durven ze hun verdriet te tonen. Ze zijn alleen zo ontzettend trots, maar ook heel koppig!
Web-tip: http://www.savethechildren.nl/nieuwsbericht/cristiano-ronaldo-nieuwe-ambassadeur-save-the-children?gclid=CKS-qdP_vLUCFYfJtAod1hEAOA

Posted in Uncategorized | Tagged , , , , , , , , , , , , , , | 2 Comments

Kevertje

“Doe eens even normaal,” siste ik naar het dier. In mijn haar rustte een deciliter shampoo met een vleugje conditioner. De ingrediënten die het beste werken ter voorkoming van een badhairday. Want ook prinsessen als ik worden hierdoor getroffen. Zeer recentelijk nog ontving ik van een goede vriend: “Ik wilde bijna zeggen dat ik een badhair-life leef, maar nu ik deze foto zie neem ik die woorden terug.”

Op de rand van het gevulde bad lag een piepklein insectendiertje. Ik schatte zijn lengte op zo een 4,5 millimeter. Om het lijdende dier een beetje op te fleuren fluisterde ik zacht: “Zo zo, jij bent een flinke knul!” Zijn omvang leek mij ietwat buiten proporties waarop ik adviserend vevolgde: “Niet te veel snoepen van ongezonde lekkernijen, hoor. Je begint een beetje uit te dijen. Hihi.” Mijn lieve woorden leken aan dovemans oren gericht en ik zuchtte.

Pas na drie minuten kletsen met mijn dierenvriend kon ik mijn haren uitwassen. Ik vertelde hem dat aan zijn lijden bijna een eind zou komen. Dit moest als een zucht van verlichting voor het dier zijn. Edoch, het bleef maar spartelen met zijn voetjes. Mijn kersverse kletsmaatje spartelde dermate hard, dat hij mij op mijn zenuwen begon te werken.

“Doe nou eens rustiiihiiiigggg,” mopperde ik ongeduldig. Hij jaagde mij op en ik probeerde zo snel als ik kon mijn haar uit te spoelen. Vanuit mijn ooghoeken bestudeerde ik het diertje. Het leek een keversoort, maar wel een lieve. Ik concludeerde dat hij geen vlieg kwaad zou doen. Niet alleen op basis van karakter, ook omdat het hem aan vleugels ontbrak. De vlieg zou denken: Pak me dan, als je kan! Echt kinderachtig.

Omdat ik wist dat mijn kever stervende zou zijn, vlogen de waterspetters door de badkamer heen. “Stom ding, nu moet ik alles opruimen omdat jij zo ongeduldig” Maar nog voor ik mijn zin af kon maken, zag ik als in slow motion een grote waterdruppel op het dier afvliegen. Ik probeerde het nog weg te slaan, maar het was al te laat. Uit de lade in het kastje naast mij griste ik een Playmobil soldaatje en met de voetjes trok ik het dier uit de enorme waterplas van één stomme druppel.

Snel droogde ik mij af en liet het bad leeg lopen. “Zo jongen,” sprak ik tot het dier “ik zei toch dat ik je zou redden?” Ik boog bij wijze van afscheid naar voren om nog een laatste blik op mijn vriend te werpen. Mijn hoofd was zo dicht bij het dier, dat ik scheler keek dan de gemiddelde Josti. “Doei, fijn leven!” zei ik glimlachend en zwaaide.

Om hem een beetje op gang te helpen -als laatste dienstverlening- gaf ik hem een flinke duw de goede richting op. Met mijn vlakke hand tikte ik tegen zijn billen, waarop het dier een vrije vlucht van een meter of drie richting de deur maakte.

In vogelvlucht trok ik mijn kleren aan en kamde mijn haar. Tot slot bond ik mijn schoenveters samen en liep richting de deur. Krak! Waarschuwde een onheilspellend geluid. Zachtjes pinkte ik een traantje. Ik trok mijn voet op en zag tot mijn grote afgrijzen mijn kevervriend, nog platter dan een dubbeltje, aan mijn schoenzool geplakt.

“Och, wat zonde..” verzuchtte ik.

Posted in Uncategorized | 4 Comments

Rollator

Al na tien minuten zoeken naar mijn sleutels vond ik ze. Het was mooi weer en het zonnetje scheen. Ik besloot mijn fietssleutel te laten liggen op het plekje waarvan ik al drie dagen niet wist waar het lag en ging lopend naar de supermarkt.

Het was mooi weer en het zonnetje scheen. Iets in de verte zag ik een opa met een rollator staan. Ik kon niet goed zien wat er aan de hand was, maar constateerde dat er een tiental automobilisten ongeduldig raakten. Het geluid van de toeters begon dermate heftig toe te nemen, dat ik een kijkje ging nemen.

“Hoi.” zei ik tegen de bejaarde. Ik keek naast me naar de ongeduldige auto’s. Achter het stuur van een rode Fiat zat een klein mannetje. Hij wuifde. Uit solidariteit wuifde ik terug, maar bleek beperkt in mijn zicht. De ramen waren geblindeerd en ik was te druk met de oude meneer, dat ik voor lief nam wie er naar mij wuifde.

De opa keek op en bromde wat. Hij was niet in het bezit van een kunstgebit, waardoor zijn verwaarloosde poging tot articuleren weinig zinvol bleek. Op zijn broek zag ik donkere kringen en tot mijn grote afgrijzen geurde de gedateerde man. “Goh,” vroeg ik de man “krijgt u uw rollator niet op de stoep?” In spanning wachtte ik af, terwijl ik het antwoord eigenlijk al wist. Het wieltje van het apparaat stond gedraaid en de man leek niet krachtig genoeg meer om het apparaat op de stoep te tillen. Ondertussen leek er een file te ontstaan, waar ik me op dat moment niet veel van aan trok.

Ik klopte op het raam van de Fiat. In de korte tijd dat ik er stond, had deze al zo een twintig keer op zijn claxon geramd en dat ervaarde ik als behoorlijk onbeschoft. Het kloppen op mijn raampje werd beloond, want deze werd geöpend. Uit de auto kwam een enorme walm van, naar ik vermoed, wiet. Ik wuifde de rook weg, om te zien wie er zo enthousiast naar mij wuifde.

“Jo MIER!” brulde Mo. Oh, dacht ik, Mohammed. En dat verklaarde per definitie het gedrag van deze Fiat. “Die man, weet je! Hij blijft daar staan, met die rollator. Maar ik moet gaan, weet je?” Ik wist het. Want zo is Mo. Altijd haast. “Ja jongen,” begon ik “dat weet ik”. Kennelijk was Mo al wat minder geïrriteerd dan voorheen. Bijna vergat ik wat ik hem wilde vertellen, maar het raampje was nog net niet dicht: “Mo!” Semi-geïrriteerd zakte het donkere raampje gestaag naar beneden.

“WAT!?” brulde hij nu.
“Die man daar met die rollator?”
“Ja, stuur hem weg!”
“Ach Mo, hij is oud.”
“Weet ik!”
“Deze meneer probeert heel hard zijn best te doen om zijn rollator op de stoep te krijgen.”
“Maar ik heb haast!”
“Ja, dat weet ik. Maar op een dag word jij ook oud. Sorry, ik heb ook haast en volgens mij kan je hem inhalen nu. Doei!”

Met een bescheiden snelheid en krijsende uitlaat reed Mo de man voorbij. Ik denk een kilometer of tachtig per uur binnen de bebouwde kom en ik realiseerde me dat ik hem iets had bijgebracht. Hij had ook met negentig kilometer per uur voorbij kunnen scheuren. De andere auto’s achter hem leken blij met zijn actie. Een tiental Hollandse mensen claxonneerden de oude man nog na, waarschijnlijk niet omdat zij hem kenden.

Voor een laatste maal liep ik langs AOW’er, doordat de verkeerssituatie mij daartoe dwong. Hij scheen al één wieltje op de stoep te hebben. Het tweede wieltje leek ook bijna de stoeprand op te glijden. Als hij nog iets harder duwt, had hij de laatste centimeter ook in de pocket. De strijder!

De man leek ongelukkig te worden van zichzelf. Onderwijl ik het tafereel gade sloeg, keek ik vol trots naar de man met zijn vreemde geurtje. “Kijk eens aan!” begon ik bemoedigend “nog even en u hebt uw rollator op de stoep.” Mijn bemoedigende woorden leken niet in dank afgenomen te worden. “Die jeugd van tegenwoordig” mompelde de man, nu eindelijk verstaanbaar en nog zonder zijn Oosterse accent ook. “Ja meneer,” gaf ik hem gelijk “maar gelukkig hoeft u niet meer te werken. De jeugd heeft het ook niet makkelijk, meneer.”

Mijn horloge vertelde mij dat ik nog tien minuten de tijd had om door de supermarkt te rennen. Wederom was ik slachtoffer van mijn eeuwige nieuwsgierigheid. Ik sloot het gesprek met de oude man af. “Goed gedaan! Ziet u wel, u kunt het wel.” De man kreeg rode wangen. Of het rode wangen waren van woede of van trots, laat ik in het midden.

Nog negen minuten te gaan, ik moest nu echt op gaan schieten. “Wel meneer,” begon ik “ik zie dat u het allemaal nog prima kan. En neem gerust de tijd, hoor.” Mijn minuten leken te tikken, maar de man werd steeds onhandiger in wat hij deed. “Zo, ik moest maar eens gaan,” sloot ik af. “En u moet het maar zo zien: nu u uw pensioen geniet heeft u alle tijd. Lekker achter de geraniums zitten kan toch ook heel leuk zijn?” Of mijn retorische vraag zou leiden tot een fijne dag blijft mij een raadsel. “Goed, ik ga maar weer eens verder” lichtte ik hem in “en denk erom; u heeft alle tijd. De jeugd wordt gewoon opgejaagd, dat is alles. Rol ze! Later!”

Posted in Uncategorized | 3 Comments

Autoradio

“Je moet eens wat rustiger aan gaan doen.” En dat advies besloot ik op te volgen. Onderwijl mijn lichaam rust nam, bestudeerde ik het plafond. Immers, ik moest toch íets doen tijdens het uitrusten. Uit verveling probeerde ik in te schatten hoeveel vierkante meter het plafond van mijn rusthok is. Helaas was dit ruwe sommetje in ettelijke seconden opgelost, dus besloot ik de muren te berekenen en daaropvolgend de inhoud. Dit was helemaal niet zo een gek idee, zeker drie minuten rekende ik alle zijdes van mijn slaapkamer uit en kwam ik op een prachtig uitkomst in kubieke meters. Omdat ik een rustmoment van drie minuten niet kon verkopen, opende ik het gordijn en staarde naar buiten. In de hoop dat daar nog suffe rekensommetjes voor het oprapen lagen.

“Godver!” vloekte de buurjongen en liep met robuuste passen naar binnen, vermoedelijk om gereedschap uit de schuur te halen. Ik vroeg me af hoe lang hij al aan het prutsen was aan de bekabeling in zijn auto. Wanhopig staarde ik naar mijn klokje, omdat de minuten dat ik rust zou nemen voorbij leken te kruipen als een invalide slakje. Tergend, bijna ondoorgrondelijke lijdensweg. Bijna vijf minuten lag ik al doelloos op bed. Vijf minuten, gelijk aan driehonderd seconden. ‘Tsjonge,’ dacht ik hardop ‘tel maar eens tot driehonderd!’ Met een fier sprongetje liet ik mijn bed achter. On-weder-opgemaakt.

“Hoi,” zei ik tegen de buurjongen van Irakese komaf. Kennelijk stoorde ik hem een beetje. Hij kwam overeind, bekeek mij geïrriteerd en bromde: “Wat?!” en sleutelde weer verder. Zijn kleren waren smerig en op de grond lagen diverse hulpmiddelen uit zijn schuur. Iets van hamers en schroevendraaiers en God mag weten wat nog meer. “Je bent vies.” zei ik, in de hoop dat hij tijd voor me ging maken om te gaan vertellen waar hij mee bezig was. De enorme herrie van een draadloze radio, zo eentje die je altijd op de bouw ziet, bleek niet bevorderlijk voor ons gesprek. Stoïcijns plukte ik aan de mouw van mijn trui en wiebelde onrustig op en neer. “Godver,” vloekte hij wederom. Het gereedschap waarmee hij zat te sleutelen werd opzij gegooid en weer zag ik hem, wellicht iets meer geïrriteerd, naar binnen rennen.

Mijn doel was nog niet bereikt, dus bleef ik staan en floot een deuntje om me een beetje te vermaken. Het mooie weer leek me niet de reden waardoor mijn buurjongen chagrijnig leek te geraken. “Nee papa,” hoorde ik hem in het Nederlands zeggen. Ik keek op en besloot zo goed als ik kon het gesprek af te luisteren.

“WAAROM?” brulde zijn vader. Ik voelde een fascinatie voor wat komen ging en schuifelde semi-onopvallend richting het gesprek. Op de grond lag een glim-dingetje, vermoedelijk een steentje, wat mij een reden gaf om in de buurt te komen.
“Kijk papa,” begon mijn buurjongen “Hier zit de subwoofer, die regelt voor de boem-boem-tonen.”
“WAT BOEM-BOEM! Die boeren!”
“Dat is hip, papa..”
“Hoezo?! Ben je DOOF?! Die boeren denken: jij bent lastig volk.”

Zijn vader verdween uit het zicht. Bijna teleurgesteld staarde hij naar zijn schoenen toen ik zei: “Je boem-boem is best leuk. Wat is er mis mee?” Als sneeuw voor de zon zag ik zijn teleurstelling verdwijnen, ruimte maken voor nieuwe irritaties en frustraties. Hij wilde weglopen, maar draaide zich toch nog om: “HOEZO!? Wat weet jij daar nou van. Tssssk.” siste hij. “Ach joh,” betweterde ik “je zeurt. En trouwens, daar op de grond ligt nog een dingetje, mis je dat niet? Het ziet er belangrijk uit. DOEI!”

Posted in Uncategorized | 2 Comments

Postcodegebieden

Diep in gedachten was ik toen hij mijn levenspad passeerde. Hij keek me aan, waardoor ik besloot iets langer van dit moment te genieten. Immers, ik had sjans. Zo ineens. Pardoes. Zo waar als ik daar fietste.

Omdat hij nog buiten praatafstand was besloot ik mijn fietsen te vertragen. Simpelweg om het bijzondere moment uit te buiten, er langer van te genieten. In mijn hand rustte het gloeiend hete kroketje van de Febo, maar ik verbeet mijn pijn om een gênante situatie uit te sluiten. Ik had de situatie dermate goed in de hand, dat ook de jongen het niet in zijn hoofd haalde om weg te kijken.

“Hi,” begon ik tegen de onbekende jongeman. Hij was inmiddels binnen praatafstand. Althans, voldoende om met een beetje brullen het begin van een gesprek te realiseren. Speels nam ik een bourgondische hap van mijn kroket. Op de valreep wist ik een sliertje vlees, van wat ooit een rund was geweest, met mijn handpalm subtiel mijn mond in te drukken.

De jongen hield zijn pas. “Hallo?” begon hij onzeker. Vrijwel direct vond ik hem aandoenlijk. Hij leek zichtbaar te ontkennen dat we zojuist sjans hadden en keek (de acteur!) nog voor de zekerheid om zich heen of ik het niet tegen een ander zou hebben. “Hi,” antwoordde ik geruststellend, doch zwoel. Het kroketje in mijn hand begon nu een serieuzere vorm van pijn te veroorzaken. Zachtjes bad ik tot God dat een blaar uit zou blijven. Maar of het gehoord zou worden kon ik enkel op hopen.

Nogmaals keek de jongen om zich heen en begon met opgetrokken schouders vragend naar mij te kijken. Al snel realiseerde ik mij, ietwat teleurgesteld, dat de volgende stap van mij werd verwacht. Bij gebrek aan beter -tevens gedwongen door de onplausibele situatie- zei ik: “Ik heb het gevoel dat ik je al jaren ken.” Maar om de bal terug te kaatsen -immers, zo werk het spel der liefde- voegde ik vlotjes toe “Maar dat heb jij ook?”

Wederom begon de jongen om zich heen te kijken en had kennelijk behoefte aan bevestiging: “Heb je het nu echt tegen mij?” Oh dearest, dacht ik, deze jongen heeft nog weinig ervaring. Ik ginnegapte en zei: “Ja, jongeman. Ik heb het tegen jou, met je lieve bruine krullen.” Om mijn subtiele woorden wat kracht bij te zetten, knipoogte ik. Zou hij maagd zijn?

De jongen had een strakke kaaklijn. Aan zijn heupen hing, vastgehouden door een riem, een G-Star broek. Zijn bast werd beschermd tegen de syberische temperatuur van veertien graden, met een nonchalant ogende trui van het merk Fubu. Het gebrek aan fashion-creativiteit nam ik de regio waaruit ik kom, het Oosten, kwalijk. Hij leek me het type ‘wil wel, slachtoffer van de beperkte keuze’. Mogelijk zelfs van het type ‘het is niet anders’. Die vorm van acceptatie zou sowieso winning zijn. Immers, ik besef mij terdege dat mijn liefdesleven er vrij droevig uitziet. Om maar de woorden ‘uiterst afschrikwekkend’ te vermijden, hoe bizar dat ook klinkt… Voor een prinsesje.

“Euh..” stamelde hij. Ik misbruikte zijn positie als woordvoerder om sneller van mijn kroket af te komen. Vermoedelijk duurde dit moment langer dan ik aanvankelijk dacht. Stilletjes aan het hopen op dat de, in beginsel, blaren nu niet uit waren gegroeid tot derdegraads brandwonden. Om over de desastreuze gevolgen nog maar te zwijgen. “Je bent een mafkees!” krijste de knul.

“Pardon?” begon ik “Wie kijkt wie nou aan!” brulde ik terug.
“Ik loop hier met mijn vriendin, hoor!” verdedigde de onbeschofte jongen.
“Dat maakt jou een nog grotere debiel! Oh en trouwens?!” schreeuwde ik tippend -inmiddels zo hard als ik kon- als een ware wereldverbeteraar en socialiste betaamt “Ik zou je buitenproportionele aanhang maar niet voorzien van een kroket! Die heeft er ongetwijfeld al meer dan genoeg gehad in haar leven!”
Mijn voeten leunden op de trappers, waardoor mijn reis zich begon te hervatten. Deze jongen was het niet waard, bedacht ik mij.

Bijna accepteerde ik mijn communicatie onhandigheden, toen er plots een lampje ging branden. Waarschijnlijk was de jongen in kwestie een student en dat verandert per definitie de zaken. De kans dat deze jongen niet een geboren en getogen stadsgenoot zou zijn, is op zijn minst 99 procent. Met andere woorden; het betrof hier een jongen met een totaal andere postcode (met bijbehorende postcode-cultuur). Concluderend: geen vuiltje aan de lucht, cultuurverschil was de boosdoener. Jongens met een andere postcode, dat zijn pas dombo’s!

“Jo!”
“Ja, Miranda.”
“Weet je wat ik zojuist beleefde?”
“Nou, Miranda.”
“Ik vertel het pas als je eerst zegt dat ik een prinsesje ben.”
“Ja,” dit keer hoogstwaarschijnlijk hardop zuchtend, toch getriggerd door nieuwsgierigheid “prinsesje, zeg het eens.”
“Ik schreef zojuist weer eens een blog!”
“EN DUS?!”
“Oh, gewoon, moest ik even vertellen.”

Posted in Uncategorized | 4 Comments